Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [25]Hoort des HEEREN woord, gij, die voor Zijn woord beeft! [26]Uw broeders, die u haten, die u verre [27]afzonderen, [28]om Mijns Naams wil, [29]zeggen: [30]Dat de HEERE heerlijk worde! [31]Doch Hij zal verschijnen tot ulieder vreugde, zij daarentegen zullen beschaamd worden. 25. Hier spreekt nu God, of de profeet, de godzalige Israelieten aan, die ten tijde der profeten geweest zijn, en die daarna ten tijde van Christus in Hem zouden geloven, en derhalve van hunne broeders naar het vlees zouden gehaat en vervolgd worden. 26. Te weten valse broeder, huichelaars. 27. Of, afscheiden, afkerig van u zijn, u onwaardig van hun gezelschap achtende. Zie hfdst.65 vs.5. 28. Dat is, omdat gijlieden de ware religie belijdt, die Ik ulieden te onderhouden gegeven heb ter ere van mijnen naam. 29. Te weten spottende met de dreigementen, die de Heere door zijne profeten laat verkondigen. 30. Alsof zij zeiden: Dat de Heere zijne macht aan ons bewijze met zijne straffen, waarmede gij ons dreigt. Dit spreken die goddeloze mensen spottenderwijze, verwerpende onheiliglijk al de dreigementen en beloften, die de Heere door zijne profeten deed. Vergelijk hfdst.5 vs.19. 31. Of, voorwaar, Hij [te weten de Heere] zal verschijnen; dat is, Hij zal gewisselijk komen, tot ulieder [te weten der godzaligen] vreugde, maar zij [te weten de goddelozen] zullen beschaamd worden; dat is, Ik zal hen straffen en te schande maken, zonder dat de valse goden, op wie zij hun vertrouwen zetten, hen zullen kunnen verlossen.